Klik hier voor toegang tot de collectiebank.
Beginners handleiding voor de collectiebank.
Onderstaande tekst is voor een groot deel gebaseerd op “Beeldbepalend in beeld gevangen”, een monumenteninventarisatie van de (voormalige) gemeente Maarssen, Bureau Monumentenzorg en de Provinciale Planologische Dienst Utrecht. Samenstellers: Anita van Breugel, Marie-Therèse van Thoor, redactie Roland Blijdenstein. Utrecht sept. 1985.
Met dank aan de Sector Recreatie, Erfgoed en Toerisme van de provincie Utrecht voor de toestemming dit artikel te mogen gebruiken om een tekst samen te stellen voor de website van de Historische Kring Maarssen. In 2013 is deze tekst gecorrigeerd en aangevuld door Jan Witte en Arie de Zwart van de HKM.
Historische ontwikkeling van Maarssen
De gemeente Maarssen, nu onderdeel van de gemeente Stichtse Vecht, was de eerste gemeente van de Vechtstreek ten noorden van Utrecht. In de 19e en 20ste eeuw werden aan de gemeente (met als hoofdkern Maarssen-dorp) verschillende kernen en gebiedsdelen toegevoegd:
- Maarssenbroek (1857)
- Maarsseveen (1948)
- Oostwaard (1954)
- Tienhoven (1957)
- Een deel van Westbroek (1954)
- Oud-Zuilen, een deel van Zuilen (1954)
De jaartallen geven aan wanneer de kernen of delen bij Maarssen zijn gevoegd.
De eerste nieuwbouwwijken werden gerealiseerd na 1900: de woonbuurt Ter Meer vanaf 1904 en de Friezenbuurt vanaf 1921. Maar pas na de Tweede Wereldoorlog werd Maarssen sterk uitgebreid met:
– in de vijftiger en zestiger jaren: Maarssen – oost (begrensd door de Maarsseveensevaart, Nassaustraat, Diependaalsedijk, Klokjeslaan en Zogwetering),
– in de zeventiger en tachtiger jaren: de grote nieuwbouwwijk Maarssenbroek,
– rond de jaren zeventig: de wijk De Reizende Man,
– eind jaren tachtig: de wijk Zandweg- Oostwaard,
– eind jaren negentig: de nieuwe wijk tussen de Diependaalsedijk, Driehoekslaan, Kortelaan en Zogweteringlaan in het gebied van De Lanen,
– vanaf 2005: de Hogebruglocatie,
– vanaf 2008: de wijk Op Buuren
Het beeld van Maarssen wordt echter nog steeds voor een belangrijk gedeelte bepaald door de ligging aan de Vecht en door de grachtenhuizen en buitenplaatsen uit de zeventiende en achttiende eeuw.
Eerste bewoners en ontginning
In 866 werd voor het eerst op een bezittingenlijst van de bisschop van Utrecht gesproken over Marsna, dat ‘moerassige grond’ (marse) betekent. In dat jaar werden twee huizen (duo mansi) genoemd. De eerste bewoning was op de hoge oeverwallen van de Vecht. Pas na het jaar 1000 is er sprake van een nederzetting, waarschijnlijk heel klein, want in 1514 waren er nog maar 33 huizen (boerderijtjes).
De oeverwallen bestonden uit vrij smalle kronkelende stroken kleiafzettingen. Ter weerszijden van deze stroomruggen bevonden zich uitgestrekte moerasgebieden, waarin veenvorming optrad. De ontginning van dit hoogveengebied begon ten westen van Maarssen – ca 1000 – en werd Maarssenbroek genoemd. Ten oosten van Maarssen gebeurde dit pas 100 jaar later en zo ontstond Maarsseveen. Kapittels en kloosters van het bisdom Utrecht speelden daarbij in de elfde eeuw een belangrijke rol. Zij gaven stukken grond in pacht aan leenmannen, die op de oeverwallen hun kastelen en ridderhofsteden gingen bouwen. De bisschop liet in de bijna haakse binnenbocht van de Vecht een houten wachttoren herbouwen in 1083 (er was nog geen baksteen) en stelde de Zeeuwse edelman Emericus van de Meer aan om met een handvol “soldaten” de scheepsvaart op de Vecht te beschermen. Op deze plaats zal later het slot te Maarssen gebouwd worden, ongeveer bij de huidige Julianalaan.
De ruïne die na 1672 overbleef toen de Fransen ’t Slot vernietigden. Ets van A. Rademaker
In de 13e eeuw werd in Zuilen een donjon gebouwd en in de 14e eeuw uitgebreid met een versterkt huis. Uit de 14e eeuw dateren Bolenstein, dat als buitenplaats nog bestaat, de Snaafburg, waarvan alleen een restant van de slotgracht is overgebleven en Oostwaard dat geen kasteel is geweest, maar waarschijnlijk een versterkt huis.
De grens tussen klei en veen vormde de basis van de ontginning. Langs deze grens werden afwateringskanaaltjes gegraven om het veen te ontwateren. De Zogwetering is daar een voorbeeld van. In de omgeving van de versterkte huizen ontstond een onregelmatige blokverkaveling, zie bijvoorbeeld Oostwaard.
De verkaveling van de veengebieden vond plaats in lange smalle kavels haaks op de oeverwallen van de Vecht. Na bijvoorbeeld één of twee kilometer werd, evenwijdig aan de oorspronkelijke basis een dwarsvaart met dijk aangelegd. De nederzettingen Maarsseveen en Tienhoven ontstonden bij de derde dwarsdijk.
Vervolgens werd de kavel verder doorgetrokken en ontstond het typische slagenlandschap dat zo karakteristiek is ten noorden van de stad Utrecht. Bij Maarsseveen raakte men tussen de sneller voortschrijdende verkavelingen van Tienhoven en Westbroek ingekneld, waardoor de kavels noodgedwongen in één punt samenkomen (afbeelding 2).
Afbeelding 2: Veengebied Tienhoven en Westbroek
De namen Maarsseveen en Maarssenbroek duiden op het moerassig karakter van het gebied. Tienhoven ontleent zijn naam aan het feit dat het een gebied van tien hoeven (oude oppervlaktemaat) groot was.
Is de ontginning eerst gericht op het winnen van cultuurgrond, vanaf de vijftiende eeuw gaat men ook de turf exploiteren. Waar het veen wordt weggebaggerd, ontstaan trekgaten. Na het baggeren wordt het veen op uitgespaarde stroken grond, zogenaamde legakkers, te drogen gelegd om later tot turf te worden gesneden. In de loop der tijd zijn veel smalle legakkers door wind en water weggeslagen. Wat eerst ontgonnen is als cultuurland, wordt nu weer prijsgegeven aan het water. Het ontstaan van de Tienhovense plassen is hieraan te danken.
Vanaf de zeventiende eeuw werd er op ruime schaal verveend vanwege de grote brandstofbehoefte van de steenbakkerijen, de nieuwe buitenplaatsen en de stad Utrecht. In de negentiende eeuw ging men om de grote armoede te bestrijden de grote veenplassen weer droogmaken. Zo ontstond de Bethunepolder, die zich evenals andere droogmakerijen kenmerkt door een regelmatige verkaveling (afbeelding 3).
Afbeelding 3: Gemeente Tienhoven de regelmatige, rechthoekige verkaveling uit de negentiende eeuw. Een van de bekende “Suringar-kaartjes”. Hugo Suringar was een Leeuwardense uitgever van onder meer gemeentelijke plattegronden
De glorietijd van Maarssen
In 1514 telde Maarssen 33 huizen, Tienhoven 16, Maarsseveen 20 en Maarssenbroek 9. Maarssen was toen nog een kleine nederzetting rond het slot Maarssen. De plaatselijke kapel stond dan ook onder de hoede van het kasteel; een restant van deze kapel is de twaalfde-eeuwse toren van de Nederlandse Hervormde Kerk aan de Kerkweg (afbeelding 4).
Afbeelding 4: De Nederlandse Hervormde Kerk
Het oorspronkelijke kasteeldorp Maarssen groeide langzaam uit en ging zich naar de Vecht richten. Langs, wat nu Langegracht en Schippersgracht heet, stonden boerderijen. Pas vanaf de zeventiende eeuw werden deze geleidelijk vervangen door woonhuizen. Op een kaart uit 1629 zien we deze grachtenbebouwing rond de brug (afbeelding 5).
Afbeelding 5: Een gedeelte van een kaart van Maarssen uit 1629, door Balthasar Floris van Berckeroode
Het zich richten naar de Vecht ontstond omdat het handelsverkeer over de Vecht tussen Amsterdam en Utrecht toenam. Tevens schaften rijke Amsterdamse kooplieden zich in de zeventiende en achttiende eeuw als beleggingsobject en als statussymbool een fraaie buitenplaats aan. Al spoedig was de Vechtstreek “volgebouwd”.
Op de plaats van het Slot te Maarssen werd in 1702 het Huis ter Meer als buitenplaats in Franse stijl gebouwd (afbeelding 6). Het Slot te Maarssen was in 1672 door de Fransen verwoest.
Afbeelding 6: Huis ter Meer met tuin in de achttiende eeuw
Niet alleen de Amsterdamse kooplieden, maar ook de Portugese joden hebben veel aan de glorietijd van Maarssen bijgedragen. Afkomstig uit Amsterdam vestigden zij zich rond 1650 in Maarssen om er een zijde-industrie op te zetten, aangezien zij daar in Amsterdam geen toestemming voor kregen. Na korte tijd werd dat op aandringen van de stad Utrecht door de Staten van Utrecht verboden. In 1680 kregen zij toestemming om in een woning synagogediensten te houden en in 1736 stichtten ze een eigen synagoge, die tot 1839 bestond. De Hoogduitse joden kregen in 1758, ter hoogte van de huidige Jodenkerksteeg, een synagoge, die tot 1927 functioneerde. Hoogduitse en Portugese joden samen vormden in de eerste helft van de achttiende eeuw een belangrijk deel van de bevolking van Maarssen. Qua invloed gold dat des te meer, daar voerden de joden in die periode zelfs de boventoon. Na veel moeite, gedwarsboomd door aanhangers van andere religies, slaagden de Hoogduitse joden er in een eigen begraafplaats te stichten, ver weg in het polderland. De restanten daarvan zijn nog aan de Machinekade te vinden.
De joden trokken weg uit Maarssen nadat het hen werd toegestaan, in 1789, om zich in Utrecht te vestigen. Ze mochten Utrecht voordien wel betreden en er studeren, maar ze mochten er niet wonen.
In deze periode werden de straten achter de Lange- en Schippersgracht en de westelijke zijde van de Kaatsbaan bebouwd.
Armoede in en na de Franse tijd
Tussen 1795 en 1813 ging ons land, en dus ook Maarssen, gebukt onder het juk van de Franse overheersing. Inkomsten uit handel vielen weg en een aantal buitenplaatsen kwam leeg te staan en werd gesloopt.
Inkomsten uit de turfwinning verminderden en de verveners konden niet meer overstappen op landbouw in het uitgeveende plassengebied.
De Fransen vaardigden een aantal ingrijpende maatregelen uit. Doden mochten niet meer in en rond de kerk worden begraven, maar buiten de bebouwde kom. In Zuilen, het huidige Oud-Zuilen, bestond al sinds 1781 zo’n buiten-begraafplaats, wat voor Nederland een unicum is. Deze begraafplaats ligt aan de Groeneweg en is aangelegd in opdracht van W.R. van Tuyll van Serooskerken, wiens bijzondere graftoegang in classicistische stijl nog steeds te zien is (afbeelding 7).
Afbeelding 7: Gedeelte kerkhof in Oud-Zuilen te Zuijlen
Aan de Straatweg is in 1828 de begraafplaats voor Maarssen gekomen. De Straatweg zelf is in 1812 aangelegd, in de tijd dat de Fransen door geheel Nederland een net van rijksstraatwegen hebben gerealiseerd.
Een derde Franse maatregel is de samenvoeging van Maarssenbroek en Maarssen. Maarssenbroek was op dat moment een gemeente met 19 gezinnen en was op het gebied van politie en brandweer, kerk en kerkhof, onderwijs en winkels geheel afhankelijk van Maarssen. Na het vertrek van de Fransen werd deze maatregel weer ingetrokken, maar in 1857 weer ingevoerd. Maarssen en Maarssenbroek vormden vanaf die tijd één nieuwe gemeente Maarssen (afbeelding 8).
Afbeelding 8: Maarssen 1867 (Suringar)
Maarssen als industrieplaats
In de tweede helft van de negentiende eeuw verbeterde de economische situatie in Maarssen geleidelijk. De al in 1812 door de Fransen aangelegde Straatweg gaf een betere verbinding over het land met de grote steden. De Vecht, als voornaamste transportweg, werd voor stoomschepen uitgediept en verbreed. In 1843 werd de spoorlijn Amsterdam – Utrecht in gebruikgenomen en daarna kreeg Maarssen een station.
In 1892 was het Merwedekanaal (later Amsterdam-Rijnkanaal) klaar. Direct na de aanleg van het kanaal vestigde het eerste bedrijf zich hier. Het is de Utrechtse bleker H. van der Woude die, vlakbij de plaats van de huidige A.C.F. (nu Brocacef), in 1894 een fabriekje startte voor chloroform, ether, zinksulfiet en schietkatoen.
Het aantal inwoners van Maarssen steeg. Vanaf ca. 1870 werd er heel wat gebouwd. Op het onbebouwde gedeelte aan de oostzijde van de Kaatsbaan werden elf éénvormige huizen neergezet en een deel van de zuidzijde van de Kerkweg werd bebouwd met herenhuizen. De noordzijde behoorde op dat moment nog tot het terrein van Huis ter Meer. De rooms-katholieke kerk werd in 1885 in het hart van het dorp gebouwd naar ontwerp van de architect A. Tepe. Aan de Raadhuisstraat werd in 1886 het postkantoor annex woonhuis gebouwd. Rond 1890 kwamen aan de Binnenweg drie vierkante villa’s tot stand. In 1902 werd het toen twee eeuwen oude Huis ter Meer gesloopt. De grote en eens zo beroemde Franse tuin, ontworpen door Daniël Morot, werd in kavels verkocht en bestemd voor burgerwoningen. Op het vrijgekomen gebied werden de Emmaweg, Termeerweg, Julianaweg, Beekweg en Parkweg aangelegd en bebouwd.
Na de Eerste Wereldoorlog kwamen er nog meer industrieën naar Maarssen om zich aan het Amsterdam-Rijnkanaal te vestigen: de plaatwerkerij-verzinkerij Bammens uit Brabant en het Friese bedrijf Twijnstra’s Oliefabrieken. Op initiatief van directeur Twijnstra werd in de jaren twintig een woonwijk voor de meegekomen arbeiders gebouwd, de zogeheten Friezenbuurt. Niet alleen het huizenaantal in Maarssen groeide, ook het comfort in de huizen werd beter. In 1866 was er al een gasfabriek (bij de huidige Gaslaan), aanvankelijk uitsluitend voor straatverlichting. In 1898, acht jaar eerder dan Utrecht, had Maarssen zijn eerste elektrisch verlichte huis. Waterleiding in de huizen liet op zich wachten tot 1911, want toen kreeg Maarssen een watertoren die in 1976, overbodig geworden door de modernisering van het waterleidingnet, werd gesloopt in verband met de verbreding van het Amsterdam-Rijnkanaal (zie afbeelding 9).
Afbeelding 9: De watertoren van Maarssen, gesloopt in 1976
Maarssen na de oorlog
Het proces van de industrialisatie en de daarmee gepaard gaande groei van Maarssen zette zich na de oorlog in gestadig tempo voort. Steeds meer boerenland werd bouwterrein en het dorp werd meer uitgebreid en uitgestrekt. Bijna alle straten ten oosten van de lijn Diependaalsedijk/Nassaustraat werden na de oorlog aangelegd. De ruimte die er nog was bij bestaande straten zoals de Straatweg en de Binnenweg werd volgebouwd. Een geheel nieuwe wijk, “de Reizende Man”, verscheen tussen de Straatweg en het Amsterdam-Rijnkanaal en ook in het “buitengebied” werd veel gebouwd.
De Vecht, als transportweg voor personen- en vrachtvervoer betekenisloos geworden, ging een puur recreatieve functie krijgen; men denke alleen al aan de plezierboten die ’s zomers voorbij varen of in Maarssen aanleggen!
Ook het buitengebied met de vele plassen die bij de turfwinning zijn ontstaan, biedt de vele inwoners van Maarssen en omgeving een recreatiemogelijkheid. Een groot recreatiegebied, de Maarsseveense Plassen, ontstond in de jaren ’60 door zandwinning voor de bouw van de wijk Overvecht in Utrecht.
Uiteraard is het meest grootschalige project van Maarssen de bouw van Maarssenbroek, die in 1972/73 is gestart en eind jaren tachtig grotendeels voltooid is. In anderhalf decennium is in het polderland van Maarssenbroek een nieuwbouwwijk ontstaan waar twee keer zoveel mensen wonen als in Maarssen-dorp.
Aan de rand van het oude dorp hebben, in de inleiding werd dat reeds beschreven, kleine en grote woningbouwprojecten het aantal huizen doen toenemen. Onder meer waren dat rond 1990 Zandweg Oostwaard en rond 2000 Zogwetering. Maarssen heeft momenteel meer dan 40.000 inwoners, waarvan er bijna 20.000 in Maarssenbroek gehuisvest zijn en vormt wat inwoneraantal betreft de grootste kern van de nieuwe gemeente Stichtse Vecht.
Bronnen:
– D. Dekker, Toestanden en gebeurtenissen uit de geschiedenis van Maarssen, Alphen a/d Rijn, 1984.
– Geschiedenis van de provincie Utrecht, Het Spectrum, Stichtse Historische Reeks, Utrecht 1997.